Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

dinsdag 1 januari 2008

Het non-interventionisme van Ron Paul

Als bespreking van een filmpje van het internet leek het mij interessant te zoeken naar bepaalde meningen over humanitaire interventies. Zo kwam ik terecht bij een van de Amerikaanse presidentskandidaten voor de verkiezingen van 2008. Deze kandidaat, Ron Paul, die al eerder te zien was in het filmpje van Chris (Het buitenlandse beleid van de V.S. en zijn imperialistische trekjes) heeft een aantal uitgesproken standpunten over het buitenlands beleid van de VS, die zeker interessant zijn in het kader van deze blog, namelijk betreffende interventionisme. De link met het onderwerp van deze blog is dat we naar mijn mening hebben aangetoond dat vele interventies gedragen worden door humanitaristische argumenten, die vaak niet de juiste motieven zijn.

Het non-interventionistische buitenlands beleid van Ron Paul:



Dit filmpje maakt duidelijk dat Paul er voorstander van is dat de VS stopt met zich te bemoeien met de zaken van andere landen. Het is duidelijk dat hij tegen het gebruik van humanitaristische argumenten is, om bepaalde militaire acties in bepaalde landen, voornamelijk in de derde wereld, uit te voeren. Hij spreekt echter niet letterlijk over hoe humanitaristische argumenten gebruikt worden om dergelijke zaken te motiveren. Maar daarover later mee.

Wat interessant is, is dat hij erkend dat doordat de VS zich in bepaalde situaties mengt, dat dit eigenlijk nog meer een negatief effect heeft op de situatie ter plaatse. De manier waarop de VS in dergelijke landen intervenieert, zoals door de aanwezigheid van militaire troepen, werkt contraproductief en speelt eigenlijk alleen maar in het nadeel van de Verenigde Staten. Het buitenlands beleid dat de Bush-administratie heeft gevoerd heeft de perceptie van de VS in het buitenland alleen maar verslechterd. Het maakte duidelijk dat de VS enkel handelt uit eigenbelang en haar eigen doel nastreeft. Hoe kan men dan nog geloven in humanitaire argumenten die worden gebuikt om bepaalde interventies te verantwoorden?

Waar Ron Paul in zijn presidentscampagne natuurlijk op speelt is dat de Amerikaanse bevolking uiteraard duidelijk de negatieve gevolgen van de militaire aanwezigheid in Irak ervaart. Hij pleit voor een zo snel mogelijke terugtrekking van de troepen. Het is zeker dat zulke argumenten in de VS gehoor krijgen en dat dit een sterk argument is waarmee men stemmen kan winnen. De tegenstanders van Ron Paul zullen natuurlijk argumenteren dat indien men nu Irak verlaat, dat men de situatie ter plaatse alleen nog erger zal maken.

Ron Paul zegt in dit filmpje ook dat men slechts oorlog zou mogen voeren indien er oorlog verklaard is, op een grondwettelijke manier. In dit filmpje alsook in dat van Chris bekritiseert Ron Paul de tactiek van de ‘War on Terror’ van de Bush-administratie. Hij stelt dat men geen oorlog kan voeren tegen terrorisme, omdat terrorisme een tactiek is. Oorlog gebeurt meestal tussen staten en moet door het Amerikaanse congres worden verklaard. Het gevaar van het concept van ‘war on Terror’ is dat de tegenstanders niet duidelijk gedefinieerd zijn. Net als humanitaristische argumenten is deze ‘War on Terror’ een soort vals voorwendsel om in bepaalde regio’s te interveniëren. Interventies waar meestal andere achterliggende doelstellingen mee gepaard gaan.

Paul stelt ook duidelijk dat de oorlog in Irak gevoerd is onder valse voorwendselen, zoals bijvoorbeeld de zogezegde dreiging van massavernietigingswapens. Ook dit was een vals voorwendsel naar de publieke opinie toe om een interventie te verantwoorden. Hierbij hebben de beleidsmakers toen gebuik gemaakt van de angstpsychose rond massavernietigingswapens en massaterrorisme.

Blijkbaar is er in de VS een nieuwe visie op buitenlandse politiek, duidelijk tegengesteld aan die van de huidige regering. Zie volgende quote uit het fragment:

“70% of Americans feel that our foreign (policy) is going in the wrong direction and want change”

Hij is ook duidelijk tegen de zogezegde invloed van de VN en andere internationale organen op het beleid van de VS. Van deze uitspraak van Paul ben ik eigenlijk een beetje verbaasd. Dit is natuurlijk een argument waar veel kiezers mee akkoord zouden gaan. ‘We mogen ons door anderen niet laten zeggen wat we moeten doen.’ Maar ik vraag mij echter af in welke mate de VN wel een dergelijke invloed op de Verenigde Staten hebben, gezien in de eerste plaats de permanente aanwezigheid van de VS in de Veiligheidsraad en het vetorecht? Heeft de geschiedenis dan niet aangetoond dat het de VS is dat de VN gebruikt heeft om bepaalde zaken die zij voor ogen hadden te realiseren? In welke mate heeft de VS eigenlijk rekening gehouden met bepalingen en plannen van de VN, als ze daar niet mee akkoord gingen? Denk maar aan de kwestie Israel-Palestina.

In het filmpje zegt Paul ook letterlijk dat de VS Pakistan steunt, een land dat hij een militaire dictatuur noemt. Dit ondermijnt dus de argumentatie van de huidige administratie dat het de taak van de VS en zijn bondgenoten is om democratie in de wereld te gaan promoten, vanuit humanitaristisch perspectief. Paul zegt geen problemen te hebben met de visie van de neocons rond de gedachte van democratie over de wereld te verspreiden. (Merk dus op dat ook bij hem een idee bestaat dat het belangrijk is dat de Westerse visies op democratie en dergelijke de juiste zijn) Hij is echter tegen het gebruik van geweld om dit te doen. Hij is er duidelijk tegen dit argument te gebruiken om interventies te verantwoorden. Zijn visie is dat het verspreiden deze “Westerse waarheden” op een vredevolle manier moet gebeuren, door het goede voorbeeld te geven. Hier is het duidelijk dat hij wel nog steeds met een gedachte zit van dat de “Westerse waarheden” de juiste zijn. Dit in tegenstelling tot Brickmont die stelt dat uitgaan van een dergelijke gedachte al verkeerd is.

Meer informatie over de standpunten van Ron Paul is te vinden op www.ronpaul2008.com .

Charles-Henry Van Cappellen

maandag 31 december 2007

Humanitaire oorlogen

Bespreking van het artikel: Humanitarian Wars and Associated Delusions door Paul de Rooij, uit: CounterPunch, 14 augustus 2007

In dit artikel overloopt de Rooij het boek Impérialisme Humanitaire van Jean Brickmont en maakt hij daarbij enkele kritische bedenkingen. De Rooij begint zijn uiteenzetting met duidelijk te maken dat in Westerse landen, het brede publiek gelooft dat hun maatschappijen beter zijn en dat het beleid van Westerse regeringen nobel en vrijgevig is. Hij wil dit geloof ontkrachten door een aantal zaken duidelijk te stellen. De Westerse landen voeren wel degelijk oorlogen die niet zo uitgaan van nobele principes en bezorgdheid om de andere, maar enkel uit eigenbelang. Er worden echter valse redenen en argumenten als verantwoording gebruikt. Men klampt zich vast aan redenen als het promoten van democratie, vrijheden, mensenrechten, rechten van de vrouw en soms zelfs religieuze vrijheden, om hedendaagse interventies te motiveren. De Rooij ziet een begin van dergelijke hypocritische drogredenen bij de oorlogen in Ex-Joegoslavië, waar het veiligstellen van mensenrechten en het verbeteren van humanitaire omstandigheden één van de belangrijkste redenen voor interventie waren. Maar voor de Rooij zijn deze valse voorwendselen nog niet het ergste. Parallel met Brickmont benadrukt hij het negatieve effect ervan op de linkervleugel van de Westerse samenlevingen. Ze benadrukken dat deze logica van ‘Humanitaire oorlogen’ misleidt, en dat het er in slaagt een deel van het linkse politieke spectrum mee te krijgen in een ‘imperialistisch’ project. Juist datgene waartegen het politieke links lijnrecht tegenover stond.

Voor de Rooij is een belangrijk punt dat Brickmont in zijn boek maakt dat deze logica van humanitaire interventie als doel heeft voorbij te gaan aan internationale bepalingen en internationaal recht. Doordat men spreekt over humanitaire crisissen, benadrukt men de noodzaak snel te handelen, zodat er klaarblijkelijk geen tijd is voor discussies binnen kaders zoals dat van de VN. Zo zetten de Verenigde Staten opnieuw een stap naar het uithollen van de legitimiteit van de VN. Voor de Rooij en Brickmont is het onrustwekkend dat deze ‘demagogische’ truck door de belangrijkste mensenrechtenorganisaties en linkse groeperingen niet is ontmaskerd. Het aanvaarden van de zogezegde verantwoordingen voor humanitaire oorlogen is desastreus voor de geloofwaardigheid van de anti-oorlogsbewegingen. De linkse groeperingen in het Westen zijn steeds tegen dergelijke interventies in de Derde Wereld geweest. Maar, zoals Brickmont het stelt, heeft bij het einde van de jaren 1990 de humanitaire interventie-ideologie meer en meer van deze groeperingen overtuigd. De anti-oorlogs retoriek van de linkse groeperingen is vaak onduidelijk en zwak gebleken. De Rooij stelt dat Brickmont in zijn boek een aantal duidelijk anti-oorlogsargumenten naar voor brengt.

De Rooij stelt zich dan natuurlijk de vraag, wat de echte redenen voor hedendaagse oorlogen en zogenaamde humanitaire interventies dan zijn. Hij haalt hierbij de bevinding van Brickmont aan, die in zijn boek stelt dat één van de redenen voor oorlogen vandaag is toegang tot grondstoffen en markten te behouden. Dit argument hangt samen met de stelling dat de meeste Westerse landen hun economische ontwikkeling voornamelijk te danken hebben aan toegang tot goedkope middelen. Voor de Rooij en Brickmont is het duidelijk dat de meeste interventies bedoeld zijn om deze toegang te vrijwaren.

De Rooij vindt wel dat er een aantal elementen ontbreken in het boek van Brickmont. Deze laatste vermeldt namelijk niet dat er humanitaire crisissen zijn geweest die humanitaire interventies hebben uitgelokt, maar dat er ook zijn geweest waarbij er nauwelijks op gereageerd is. De Rooij vindt dat Brickmont in zijn boek beter de gevallen waar interventies wel degelijk andere motivaties meespeelden, had moeten aanhalen.

Verder gaat de Rooij in op de interventie in Darfour. Hij vindt dat Brickmont dit geval niet uitvoerig genoeg bespreekt en dat door naar deze concrete situatie te kijken, men lessen kan trekken uit waarom men zich moet hoeden voor humanitaire interventies. Het komt er op neer dat de Verenigde Staten als doel hebben Soudan aan te pakken om redenen die niets te maken hebben met de humanitaire situatie. Zo wil de VS bijvoorbeeld ook de Darfour kwestie in het licht brengen om de aandacht af te wenden van andere interventies, zoals in Irak of Afghanistan. Een andere reden kan zijn om eveneens de aandacht van de situatie in Israël af te leiden, door een toestand naar voor te brengen waar het veel erger aan toe gaat. Dit was duidelijk het geval in 2006, waar bij het einde van de oorlog tussen Israel en Libanon opnieuw een impuls werd gegeven om de situatie in Darfour naar de voorgrond te brengen. Dit om in nasleep van de oorlog in Libanon de aandacht op iets anders te vestigen.

Brickmont pleit in zijn boek voor het verwerpen van interventie. Volgens de Rooij zou dit positieve gevolgen hebben op conflicten, meer bepaald door locale dialoog op gang te brengen en een oplossing voor het conflict dichter bij brengen.

De Rooij merkt ook op dat het leger eigenlijk nooit bedoeld is voor humanitaire interventies, maar voor het verdedigen van de belangen van de staat in kwestie. Voor hem is het verkeerd het leger te gebruiken om bepaalde humanitaire interventies uit te voeren. Het is ook zo dat alleen interventies waar bepaalde machten een voordeel denken uit te halen, worden uitgevoerd. Hierdoor is het duidelijk dat het humanitaire discours enkel dient om de achterliggende bedoelingen te maskeren.

Van Rooij komt tot volgende conclusies:
- Het aanvaarden van de ideologie van humanitaire interventie heeft een schadelijk effect gehad op wat er overbleef van de linkse stroming in het Westen. Het is deze stroming die zou moeten ingaan tegen de imperialistische acties van voornamelijk de VS en Groot-Brittannië.
- Brickmont slaagt er in het hypocriete, humanitaristische discours te ontmaskeren en op te roepen tot het afkeuren van elke humanitaire interventie.

Persoonlijk vind ik dat deze bovenstaande stellingen zeker juist zijn. Het zou zeer naïef zijn te denken dat de internationale grootmachten zo bekommerd zijn om humanitaire crisissen, terwijl de geschiedenis aantoont dat dit nooit echt het geval is geweest. Er zijn altijd achterliggende redenen en situaties waar de grootmachten voordeel uit zien te halen. De retoriek van humanitarisme is dus totaal niet op zijn plaats. Kan men anderzijds zeggen dat men niets moet doen en bepaalde ontspoorde situaties gewoon moet laten gebeuren. Neen. Ik denk dat in sommige gevallen een soort van interventie wel nuttig kan zijn. De vraag is echter, wanneer is een interventie verantwoord. Wanneer handelt men zonder dat men daar een bepaald voordeel uit denkt te halen?

Charles-Henry Van Cappellen

Neo-Humanitarisme. De rol van internationale humanitaire normen en organisaties in conflictsituaties

Bespreking artikel: Neo-Humanitarianism: The Role of International Humanitarian Norms and Organizations in Contemporary Conflict van Kurt Mills. Uit: Global Governance 11 (2005), 161-183

De auteur van dit artikel, Kurt Mills, ziet een evolutie in de aard van humanitarisme, de voorbije jaren. Traditionele idealen als neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid zijn verleden tijd. Humanitarisme heeft nu een heel andere rol binnen hedendaagse conflicten. De internationale grootmachten gebruiken humanitaristische normen en actoren ook om hun eigen doelen te bereiken. De internationale druk om in bepaalde conflicten in te grijpen speelt meer een belangrijke rol. Als deze elementen maken dat humanitarisme van aard is veranderd. Vandaar dat Mills ook spreekt van Neo-Humanitarianism. Dit artikel verduidelijk hoe deze evolutie tot stand is gekomen en op welke manier dit nieuwe humanitarisme paradoxaal en problematisch is.

In eerste instantie suggereert Mills dat globale humanitaire actie, en discours over zo’n actie, binnen internationale relaties een steeds meer zichtbaar element geworden is. Humanitarisme is een waardevol public relations tool geworden. Zo begint Mills zijn artikel met een uitspraak van Donald Rumsveld aan te halen, betreffende één van de zes doelen van de militaire operatie in Afghanistan:

‘To provide Humanitarian relief to Afghans suffering truly oppressive living conditions under the Taliban regime.’


Voor de Amerikaanse minister van defensie lijkt het dus handig om dit humanitaristische element te gebruiken om een oorlog te rechtvaardigen. Het kan zelfs zo zijn dat dit element effectief ook een rol heeft gespeeld en een bepaalde druk op de besluitvorming heeft uitgeoefend.

Mills stelt in dit artikel verder dat doordat de aard van conflicten veranderen, men in een nieuw tijdperk komt, dat wat hij Neo-Humanitarianism noemt. Een tijdperk waar humanitarisme niet slechts aan de rand van conflictsituaties van toepassing is, maar waar humanitarisme samensmelt met hedendaagse conflictsituaties. De kernvragen die Mills in dit artikel aanpakt zijn: Waarom wordt neutraal humanitarisme steeds meer fictie? Waarom richten staten zich tot humanitaire actoren? Wat zijn de gevolgen van dat vertrouwen die staten stellen in humanitaire actoren? Wat zijn de effecten daarvan op deze organisaties en op humanitaire actie meer in het algemeen? Hoe hebben Internationale Humanitaire Organisaties (IHO’s) invloed op conflictsituaties? Welke rol hebben humanitaire normen op een conflict vandaag?

Het is zeker zo dat NGO’s een belangrijke rol spelen in de hedendaagse conflictsituaties. Velen proberen zeker te werken binnen de traditionele sfeer van neutraliteit, maar dit wordt steeds moeilijker en moeilijker. Sommige NGO’s maken zelfs bewust de keuze niet neutraal te blijven in bepaalde situaties en een kant te kiezen. Hierdoor kunnen ze er zelfs voor zorgen dat alle IHO’s in een bepaald conflict op een andere manier gezien worden.

Een belangrijk deel van het punt dat Mills in dit artikel wil maken is dat internationale humanitaire normen een effect hebben op hoe staten handelen. Ongeacht of staten zich effectief humanitair willen inschakelen, kan het zeker zo zijn dat ze druk hiertoe ervaren. Internationale normen bepalen dat staten op zen minst moeten laten zien alsof ze hiermee bezig zijn. Het is echter wel zo dat het bestaan van dergelijke normen maakt dat staten deze kunnen gebruiken en manipuleren naar hun eigen doelen. Duidelijk is alleszins dat er humanitaire normen en waarden bestaan en dat deze effectief invloed hebben op het internationale toneel.

Zoals Mills het ziet heeft klassiek humanitarisme meer te maken met medeleven voor mensen in bepaalde situaties dan met politiek. Belangrijke elementen ervan zijn dan ook neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Waar dit model van humanitarisme verschilt met de hedendaagse situaties, heeft volgens Mills te maken met de realiteit van oorlog vandaag. Waar het niet meer staten zijn die het tegen elkaar opnemen, maar verschillende staatse en niet staatse actoren. Het gebeuren van oorlogen is ook helemaal anders, er zijn geen frontlijnen meer, geen duidelijke afbakeningen van wie het juist tegen wie opneemt. Oorlog is een veel meer fluïde en complexe aangelegenheid geworden. De slachtoffers zijn vaak ook in eerste instantie de burgerbevolking. De verschillende partijen van hedendaagse conflicten laten wel duidelijk uitschijnen dat ze bezorgd zijn om humanitaire normen, maar volgens Mills zijn de verschillende partijen van de meeste gewapende conflicten vandaag echter uit op het manipuleren van humanitaire acties. De grootmachten voelen vaak de druk om te interveniëren bij humanitaire crisissen en genociden, maar zij pogen echter aan de humanitaire actoren te laten zien dat reageren op dergelijke toestanden, zonder evenwel zelf veel te moeten doen, en zeker niet hun eigen soldaten aan gevaren blootstellen.

Na de Koude Oorlog en 11 september 2001 heeft de internationale situatie de aard van conflicten gewijzigd. De VN ging meer en meer interveniëren in meer en meer conflicten. Dit maakt dat de kans groter dat de VN en haar agentschappen gezien worden alsof ze iets van voordeel halen uit al die conflicten. Dit met negatieve gevolgen op het neutrale en onpartijdige karakter.

Mills haalt nog een ander element boven dat verduidelijkt hoe de gewijzigde aard van conflicten invloed heeft op humanitaristische activiteiten. De scheidingslijn tussen strijdende en niet-strijdende actoren wordt in hedendaagse conflicten steeds minder duidelijk. Op deze scheiding is echter het principe van neutraliteit en onpartijdige voorziening van humanitaire hulp gebaseerd. Ook het concept terrorisme, in essentie, vertroebelt een dergelijke scheidingslijn. Humanitaire activiteiten worden ook steeds meer en meer geïncorporeerd in militaire plannen van Westerse overheden. Het is daarmee de bedoeling om aan de bevolking in kwestie te laten uitschijnen dat de militairen en de hulpverleners daar zijn om hen te helpen. Naarmate IHO’s echter meer en meer geassocieerd worden met bepaalde partijen van een conflict omwille van de donorrelaties, ondermijnd dit eveneens hun perceptie van neutraliteit. Voor Mills komt het er op neer dat humanitarisme meer en meer te maken heeft met public relations dan met mensen helpen. Het wordt al te vaak misbruikt in dienst van bepaalde politieke doelen.

Samen met het veranderen van de internationale omstandigheden is er ook een verandering van het concept humanitarisme. In eerste instantie omvatte humanitarisme dat men zich richtte naar het bezorgen van levensnoodzakelijke goederen naar conflictgebieden. Geleidelijk is er echter een beweging naar wat Mills noemt: rights-based humanitarianism. Het belang van mensenrechten in de context van conflict komt steeds meer aan bod. Er wordt in een situatie meer gekeken naar de big picture, en niet slechts naar het helpen van slachtoffers in nood. Hierdoor gaan IHO’s zich echter vaker bezig houden met zaken die niet altijd stroken met de plaatselijke perceptie ervan.

In zijn uiteenzetting raakt Mills nog aan een ander onderwerp. Namelijk het verband tussen regeringen en IHO’s. Voor landen is humanitaire actie zoals eerder gezegd belangrijk voor het imago. Het belangrijkste is dat men het gevoel geeft alsof men bezorgd is om bepaalde situaties, maar zonder daar echter al te veel op het spel voor te moeten zetten. Regeringen doen voor dergelijke situaties, die om humanitaire acties vragen, beroep op niet-statelijke actoren. Vandaar de belangrijk rol van NGO’s en organisaties zoals UNHCR (United Nations High Comissioner for Refugees). Het is essentieel na te gaan hoe de financiering van dergelijk organisaties in elkaar zit. Veel NGO’s zijn zowel afhankelijk van de grote donorlanden voor financiering als van UNHCR, en het budget van het UNHCR is eveneens afhankelijk van de belangrijkste donorlanden. Aan de hand van deze elementen komt Mills tot de conclusie dat zulke IHO’s sterk samenhangen aan de machtigste staten. Mills stelt zich de vraag wat de gevolgen zijn van een dergelijke verbondenheid. Aan de hand van een aantal voorbeelden komt hij tot een aantal kritische bedenkingen. Het naar voor brengen van bepaalde schrijnende situaties in de wereld door de media krijgt in de Westerse landen heel wat aandacht. Er is zeker heel wat humanitaristische bezorgdheid in het Westen, maar de politieke elites en de bevolking van Westerse landen zijn er niet echt happig het risico te nemen troepen te sturen. Dus is het gemakkelijker geld over te maken naar organisaties zoals UNHCR. Het steunen van regeringen op IHO’s om in conflictsituaties op te treden betekent wel een verlies van een deel van autonomie dat niet zo makkelijk opnieuw terug te winnen is.

Een tweede vraag dat Mills zich stelt is hoe dat de interactie tussen IHO’s en de conflictregio’s is veranderd en hoe deze verandering tot stand is gekomen. In het vervolg van het artikel overloopt Mills drie belangrijke types van IHO’s namelijk; het UNHRC, het INRC (International Comittee for the Red Cross) en de NGO’s. Telkens maakt hij kritische bedenkingen bij de organisaties in kwestie en ontmantelt hij ze van hun zogezegde humanitaristische bedoelingen en neutraliteit. Een interessant element is ook de belangrijke rol die NGO’s hebben met betrekking tot het formuleren en verspreiden van mensenrechten en humanitaristische normen. Het is wel zo dat er vaak onenigheid bestaat tussen verschillende NGO’s en binnen bepaalde NGO’s zelf. Vaak kiezen sommige NGO’s ook partij bij bepaalde conflicten, al dan niet bewust. Hierdoor kunnen ze de dynamiek van een conflict beïnvloeden en van zichzelf een doelwit maken. Het is belangrijk, zoals Mills het aantoont, de complexiteit van de relatie tussen NGO’s en hun doelgroepen te besteffen. NGO’s hebben vaak bepaalde doelstellingen die niet altijd de juiste zijn binnen bepaalde conflicten.

Een belangrijk aspect van het discours van Mills zijn de humanitaire normen. In het artikel verduidelijk hij dat deze wel degelijk op het internationaal niveau een belangrijke rol spelen. Aan de ene kant hebben de Verenigde staten humanitaire normen en waarden als een argument gebruikt om bepaalde strategieën te verantwoorden, zoals bijvoorbeeld de oorlog in Irak. Langs de andere kant treden de Verenigde Staten deze normen met de voeten als het gaat over ondervragingstechnieken van vermeende terroristen. Dan is er blijkbaar geen plaats meer voor concepten zoals mensenrechten.

Op het einde van zijn uiteenzetting komt Mills tot twee belangrijke conclusies.
Ten eerste: IHO’s en humanitaire normen zijn meer en meer verweven geraakt met de essentie van hedendaagse gewapende conflicten. Staten gebruiken vaak humanitaire actoren om bepaalde agenda’s uit te voeren. Men kan in het algemeen niet meer spreken van neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. De internationale grootmachten gebruiken humanitarisme en humanitaire actoren om hun eigen noden in te willigen. Toch kan het gebruik van humanitarisme echter wel effect hebben en humanitaire noden concretiseren en staten verplichten ermee rekening te houden.
Ten tweede: Er bestaat een risico dat humanitarisme verstrengeld raakt met het beleid van grote actoren zoals de Verenigde Staten zodanig dat het een beleidsmiddel wordt dat niets meer te maken heeft met mensen uit de miserie te helpen. De vraag is hoeveel manipulatie er nodig is alvorens humanitaire normen totaal waardeloos worden. Een paradoxale situatie lijkt ontstaan. Hoewel IHO’s meer en meer aanwezig zijn, lijken hun principes meer en meer aan het vervagen. Men zou kunnen zeggen dat IHO’s en de normen waar ze voor staan aan macht hebben ingeboet doordat ze zijn opgenomen – niet noodzakelijk gewild – in de agenda’s van de grootmachten.

Charles-Henry Van Cappellen

This calls for an intervention!

Op deze blog is al heel veel gezegd en ik vind het heel moeilijk om nog een zinvolle inhoudelijke bijdrage te leveren. Vandaar deze eerder luchtige post op basis van een sprekend filmpje: http://nl.youtube.com/watch?v=kNe4GWxos2s waarin president Bush kop van jut is. Ook volgend fragment is de moeite waard http://nl.youtube.com/watch?v=whhbPVrb5KM

Tijdens de zoektocht naar een idee voor een post en een geschikt filmpje, kwam ik tot de vaststelling dat vele ‘youtubenaars’ het blijkbaar eens zijn over een aantal zaken omtrent het thema van deze blog. Ook doorheen de berichten van de studenten die mee aan deze blog gewerkt hebben, zit een gedeelde mening. Zo kunnen we stellen dat wanneer er zich een vorm van genocide voordoet, eender waar op deze aardbol, het onze morele plicht is om in te grijpen. Wat deze interventie moet inhouden staat dan wel ter discussie, de interventie op zich niet. Het is een vorm van gelegitimeerd paternalisme.
Van Dale omschrijft paternalisme als volgt: “… bevoogding. Het optreden van de overheid tgov. het volk, of van een overheersend volk in vreemd gebied (kolonie of vroegere kolonie) of van een gezaghebber als een vader of voogd die het goede met het volk, zijn kinderen of pupillen voorheeft, maar hun geen invloed van belang geeft op hun eigen aangelegenheden; …”
Om de één of andere reden achten we dit paternalisme ten aanzien van kinderen in de meeste gevallen normaal en wenselijk. Kinderen zijn te jong om voor zichzelf te bepalen wat goed is, dus doen ervaren volwassenen het in hun plaats. Ten aanzien van mensen met een handicap zijn we eveneens vaak geneigd deze gevaarlijke redenering te volgen. En ook in onze wet staan een aantal gerechtvaardigde paternalistische principes. Zo zijn we verplicht een autogordel te dragen. Waarom? Omdat we het anders eens zouden vergeten of het gewoon niet zouden willen en op deze wijze beschermt de staat ons tegen onszelf. Ook het verbod op zelfmoord is een vorm van paternalisme.

Paternalisme gaat om het opleggen van zaken die als inherent goed worden beschouwd. Uiteraard vormt paternalisme hierdoor een zeer problematisch begrip. Want wat is ‘goed’ en voor wie is goed ‘goed’? Is democratie goed? Is vrije meningsuiting goed? Is een dictatorschap slecht? Is vrijheid goed? …
Ook de mensenrechten zijn vanuit een paternalistische hoek te begrijpen. De mensenrechten worden als universeel goed beschouwd, dus waar deze geschonden worden mag, nee moet men ingrijpen.

Aan het andere uiteinde van het continuüm staat de zelfbeschikking, of in politieke termen, de soevereiniteit. Het concept slaat op het feit dat een staat zelf in staat is te beslissen wat goed voor haar is en dat geen andere staat zich hiermee dient te moeien.

Deze twee begrippen vormen het spanningsveld tussen interventie en non – interventie. Een aantal extremen buiten beschouwing gelaten (zoals bijvoorbeeld zware mensenrechtenschendingen), kan men uiteraard discussiëren, zoals op deze blog al meermaals naar voor is gekomen, over de rechtvaardigheid van vele paternalistische optredens van US. Wanneer ik zoektermen als ‘imperialism’, ‘democracy’, ‘freedom’, ‘intervention’, ‘humanitarain’, … aan youtube doorgaf, dan kwamen er heel veel filmpjes te voorschijn over Irak. Veel van deze beelden zijn zeer negatief over de oorlog daar (bv: http://nl.youtube.com/watch?v=dQwFjMa12GY ). Vooral de vele burgerslachtoffers staan vaak centraal.

http://nl.youtube.com/watch?v=kNe4GWxos2s Dit filmpje, heel kort maar heel krachtig, is me bijgebleven (en trouwens hilarisch pijnlijk…). President Bush moet antwoorden op de vraag wat ‘soevereiniteit’ betekent. Tot onze grote verbazing (?) slaagt hij hier echter niet in. De beelden spreken voor zich. Ik snap niet dat deze man tot twee keer toe tot machtigste man van de wereld verkozen is. Alle protest ten spijt over heel de wereld gevoerd, doet deze man blijkbaar waar hij zin in heeft, in naam van de vrijheid en democratie. Misschien is het tijd voor een paternalistisch optreden in het witte huis en de installatie van een goed bestuur? Of is een rechtvaardiging van een interventie niet mogelijk gezien we hier te maken hebben met democratische staat? Zou een rechtvaardiging van een interventie in het België dat maanden zonder regering zat mogelijk zijn geweest? Was België even een failed state waarin de rechten van de burgers beschermd diende te worden?
Er zijn duidelijk grenzen aan begrippen als democratie en vrijheid die ‘wij’ blijkbaar koste wat kost aan andere willen opleggen, maar zelf niet opgelegd willen krijgen.

Gerrit Muylaert

Darfur: visie van voormalig VN-gezant Jan Pronk

De vorige “multimedia-bijdrage” over Darfur ging vooral dieper in op de motivatie(s) van de bij het drama in Darfur betrokken buitenlandse actoren, en werd terecht niet geaarzeld te wijzen op het belang van de grote hoeveelheden “zwart goud” in de ondergrond en het toegenomen belang van het boomende China als autonome actor op de Afrikaanse scene.

Volgende filmpjes van BBC World News kunnen worden geraardpleegd op de persoonlijke website van Jan Pronk (1), wiens mandaat als VN-rapporteur op 22 oktober 2006 prompt werd afgebroken, toen hij door de Soedanese regering, officieel na uitspraken over ondermeer het moreel van de regeringstroepen op zijn weblog die hij over Darfur bijhield, werd uitgewezen.
“Persona non grata” op http://www.janpronk.nl/index319.html is een korte reportage over de activiteiten en achtergronden van 's mans uitwijzing; het filmpje dat onder URL: http://www.janpronk.nl/index307.html terug te vinden is, is een uitgebreid interview met hem.

In het stukje dat volgt voorzien we aan de hand van een aantal artikels een een aantal van de in de filmpjes gedane uitspraken van commentaar, waarbij we, voor een beter begrip van zijn standpunten, ook een beetje achtergrondinformatie puurden uit een aantal artikels die ook op zijn site te vinden zijn.
Uiteraard is de bedoeling van het uitgebreide interview niét Pronk uit te nodigen tot een diepgravende analyse met toelichting over de enorme complexiteit van de uitgestrekte Soedanese staat of over de achtergronden van het Darfur-conflict .

1.Pronk neemt het woord “genocide” niet in de mond (een belangrijk begrip, omdat dit internationaalrechtelijk een betere grond tot interventie); terecht wijst hij erop hoe de eerste en ergste escalatie van geweld en verdrijving plaatsvond vóór zijn aanstelling in juli 2004 (het conflict barstte los in feb. 2003). De internationale politieke en media-aandacht was toen zeer gering. Persoonlijke bedenking daarbij is of dit misschien deels met de Amerikaanse invasie in Irak te maken heeft (maart 2003), en met het op zijn einde lopen van het conflict dat het zuiden van Soedan al sinds 1983 verscheurde, en waar de autonomie voor het gebied de deur voor Amerikaanse oliecontracten zou kunnen openzetten ? (2)

2.Wanneer de hoge menselijke tol van vele gewapende conflicten in Afrika, waaronder ook dat in Darfur (3), ter sprake komt, wordt helaas vaak voorbijgegaan aan het feit dat het percentage burgerslachtoffers door honger en ziekte -vaak inbegrepen in de aangehaalde cijfers- juist zo hoog is, omdat het hier vaak om zeer kwetsbare bevolkingsgroepen gaat. Misschien is dit ook niet toevallig: die chronisch kwetsbare toestand doet het debat omtrent structurele factoren als gevolgen van (historisch gegroeide) onderontwikkeling en klimaatcrisis om de hoek loeren, een kader dat de exclusieve regeringsverantwoordelijkheid van het betrokken land vér overstijgt. Zie ook volgend artikel, waarin er op wordt gewezen dat de oorlog in Darfur ook wel “de eerste klimaatoorlog” wordt genoemd: http://www.mo.be/index.php?id=61&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=18530

3.De weinige achtergrondtoelichting die Pronk verschaft omtrent wat we onder “buitenlandse belangen” zouden kunnen catalogeren, heeft betrekking op buitenlands “hoofdrolspeler” China. Er kan idd. niet voorbijgegaan worden aan de sterke profilering van een boomend China op de Afrikaanse scene het laatste decennium is gaan spelen, en waarbij Soedan, door zijn olie en ligging een cruciale rol speelt. Anderzijds blijft hij -hoewel in algemene bewoordingen zeer kritisch over alle permanente leden van de Veiligheidsraad- toch wel op de vlakte over concrete aspiraties, belangen en inmenging van die andere machten of bedrijven ermee “gelieerd” (4).

4.Hij wijst er ook op dat volgens hem in het begin de beperkte vredesmacht van de Afrikaanse Unie niet voldoende financieel en logistiek door de Verenigde Naties werden ondersteund (5). Bedenking hierbij: zouden sommige belangen er geen baat bij hebben alternatieve vormen van interventie (die uiteraard geen mirakels kunnen verrichten inzake conflictstabilisatie), om zo de crisis te laten escaleren ... om een grootscheepse militaire interventie beter te kunnen rechtvaardigen ?

5.Belangrijk is dat Pronk impliciet (en op zijn weblog expliciet) erkent dat de VN met een groot probleem opgezadeld zitten; het misbruik van de VN door de VS voor eigen belangen, en de algemene woede over de inval in met name Irak in de “islamitische landen”, maakt het Khartoem gemakkelijk te surfen op dit brede ongenoegen. Hij erkent m.a.w. dat dit immobilisme en discrediet van de VN voortvloeien uit de politiek van de voornaamste grootmacht, die vervolgens dit “immobilisme” tracht te omzeilen door beroep te doen op eigen strijdmacht of de NATO. Kan zulk een politiek, we herhalen het, niet alleen maar “gelegitimeerd” worden door “humanitaire crisis” in te roepen, of zelfs indirect in de hand te werken ?

6.Pronk is wel de mening toegedaan dat China kan overhaald worden om Khartoem onder druk te zetten om bepaalde maatregelen tot indijking van de humanitaire crisis door te voeren, of meer in het algemeen door een duurzame oplossing (“peacekeeping-troepen hebben geen zin als er niet eerst een echt vredesakkoord is”) te helpen bevorderen “omdat stabiliteit in de hele regio ook in China's belang is”. De verworven positie van China wordt erkend en als vertrekpunt voor een oplossing gezien, niet als een aan te vechten positie (6).

7.Voorts stelt hij dat tussen de extreme posities van interventie en “niets doen” er nog een heel scala aan mogelijkheden is. Hij vindt het afdwingen van een “no-fly-zone” dan weer het overwegen waard, naast een combinatie van diplomatieke, economische en financiële sancties (waarvan sommige in feite ook in bepaalde resoluties van de Veiligheidsraad waren voorzien). Bedenking hierbij is dat door een vliegverbod idd. zou kunnen verhinderd worden dat de wellicht witgeschilderde bombardementsvliegtuigen (7) nog offensieven kunnen inluiden. Evenwel is deze vorm van interventie, die door sommige “beperkte voorstanders” van humanitaire interventie geprezen wordt “ter compensatie van een onevenwicht”, de deur open voor verdere escalatie en verschaft het nieuwe argumenten om om het even welke rebellie of opstand te ondersteunen.

8.Inzake het functioneren van de VN en diens Veiligheidsraad is hij zeer scherp, en maakt hij geen onderscheid tussen de verschillende grote machten (“ze zijn allemaal verantwoordelijk”). Zoals eerder gezegd is zijn vermelding van de ondergraving van de VN door de inval in Irak, wel een meer dan duidelijke vingerwijzing in Amerikaans(-Britse) richting. Waarom op deze ondergravers, opererend in een kader buiten dat van de VN, dan wel mag vertrouwd worden, blijft helaas een beetje een open vraag.

Voorlopige conclusie:
“Humanitaire interventie” (vaak in enkelvoud) heeft in het licht van “gewone”, vaak indirecte interventies (vaak in meervoud) van buitenlandse (niet in het minst ook westerse) actoren geen enkele zin, en gaan er andere doelstellingen achter schuil. Het is dan ook geen toeval dat deze “gewone” interventiebelangen en -praktijken vaak geen vooraanstaande plaats in de mainstream-mediaberichtgeving innemen.
In dié brede zin der uitdrukking is de stelling van Bricmont “laat ze zelf hun problemen oplossen” (die ik in een andere bijdrage kritisch benaderde) natuurlijk wél juist.

Voetnoten:
(1) Jan Pronk is een oudgediende van de Nederlandse politiek, een sociaal-democraat die tot de linkervleugel van zijn partij wordt gerekend, en bekend staat om meer dan eens “ongezouten” de hoek te komen. Zo ook in de jaren '70, toen hij minister van Buitenlandse Zaken was, en fulmineerde tegen apartheid, Soeharto, en de Latijnsamerikaanse dictaturen die toen floreerden, en schockeerde door Nederlandse excuses voor de “politionele acties” in Indonesië voor te stellen. In 1995 was hij weerom minister van Buitenlandse Zaken, toen het bataljon Nederlandse blauwhelmen machteloos toekeek toen in Srebrenica duizenden moslimmannen werden omgebracht door Bosnisch-Servische milities, een ervaring die hem naar eigen zeggen diep heeft getekend. Toen het rapport hierover in april 2002 werd bekendgemaakt, trad hij prompt af.
Hij behoort tot wat J. Bricmont zou noemen, “het toenemende deel van de linkerzijde dat voorstander is geworden van humanitaire interventie”. Meer info over hemzelf uiteraard op zijn site of op http://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Pronk_(politicus)

(2) Zie interview met Jan Weuts, voormalig urgentiecoördinater Artsen Zonder Grenzen op
http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=1685

(3) Zie ook de zeer overzichtelijke analyse “Conflictdynamie in Afrika” in Noord-Zuidcahier, jaargang 22 nr.3, sept. 1997 van de hand van Nico Vertongen, blz. 25-38. We wijzen ook op de zeer hoge menselijke tol van het aanslepend warlordistische conflict in Somalië en in de streek rond de Grote Meren, waar de buitenlandse inmeninging van allerlei rivaliserende, niet in het minst westerse, actoren al jaren even intens als indirect is.

(4) In het interview wijst Weuts ook op de feitelijke internationalisering van het conflict door de grootscheeps inmenging van Tsjaad, waar het regime Franse steun geniet. Zou dit Frans minister en stichter van de Franse AZG Kouchners pleidooi voor “humanitaire interventie” voor een stuk kunnen verklaren ? Dit gegeven is alvast indicatief voor een aanhoudende Frans-Amerikaanse rivaliteit in Afrika.

(5) Sommigen hekelen ook de aanpak van de vluchtelingenorganisatie van de VN (UNHCR), die aan incompetentie en gebrek aan middelen zou lijden. Zie http://www.clio-international.nl/cenb/content/view/16/15/
Kennelijk wordt ook daar het werk liever “uitbesteed” (rol NGO's), en is precies dit mismanagement en gebrek aan middelen (zeker in het licht van de enorme bijdragen die sommige machten uittrekken voor oorlogsvoering) zeer frappant en humanitair hemeltergend. Worden andere vormen van “interventie” meer gewaardeerd ?

(6) Zie bv. artikel “De betekenis van China's opkomst voor de NAVO”, kan geraadpleegd worden op www.internationalespectator.nl/2007/20070700_is_art_putten.pdf. Hierin wordt duidelijk gewezen op de verschillende houding van de EU en de VS t.o.v. China, waarbij de VS zich in een “confrontatie” wanen in het Verre Oosten, een gebied waarover ze hegemonisch zijn, hetgeen wereldwijd doorwerkt.
Een interessant artikel over de rol en veranderende houding van China inzake Soedan, zie ook http://ipsnews.be/index.php?id=61&no_cache=1&tx_uwnews_pi2[art_id]=1852. Daain wordt stelt een Belgisch zakenman zelfs dat de Europese zakenlui de Chinese investeringen verwelkomen, want daardoor is er economische groei”. Het nut van “staatsondernemingen” ?

Geert Nauwelaerts

Met excuses voor de kennelijke onmogelijkheid om de filmpjes zelf te downloaden en integreren in de log; gelieve de URL te gebruiken.

zondag 30 december 2007

American Humanitarian Intervention: Toward a Theory of Coevolution

Analyse van en commentaar op het artikel “American Humanitarian Intervention: Toward a Theory of Coevolution” van Alynna J. Lyon en Chris J. Dolan. (In: Foreign Policy Analysis, 3(1) January 2007: 46-78).

In vele van de voorgaande bijdragen werd reeds uitvoerig toegelicht dat de motivatie van bepaalde landen om over te gaan tot een humanitaire interventie, ondanks de retoriek, niet enkel op altruïsme gebaseerd is. Vaak wordt in deze context dan ook naar bijvoorbeeld economische of politieke belangen verwezen. Echter in vele gevallen wordt ook besloten niet tot een interventie over te gaan. Vaak zijn dit ook bewuste beleidskeuzes. Heeft deze keuze voor non-interventie in zulke gevallen enkel en alleen te maken met het ontbreken van bepaalde belangen? Helaas is de werkelijkheid in heel wat gevallen veel complexer dan zulk een simpele causale relatie. In de hierna volgende bijdrage zal ik dan ook trachten de theorie van Lyon en Dolan omtrent de processen die van invloed zijn op deze beleidskeuzes toe te lichten. In hun artikel focussen zij zich in het bijzonder op de processen die leiden tot een al dan niet interventie vanwege de Verenigde Staten. Niets belet echter de conclusies die zij trekken ook te veralgemenen naar beleidsprocessen omtrent interventie in het algemeen.

Zoals eerder aangehaald focussen vele analyses zich quasi exclusief op de belangen die de machtselite heeft bij het nemen van bepaalde beleidsbeslissingen. Daarbij wordt vaak vergeten dat er buiten het nauwe belang van deze elite ook nog een heel gamma aan andere krachten en factoren inwerkt op het besluitvormingsproces. Lyon en Dolan wijzen in dit verband in het bijzonder op het belang van het zogenaamde ‘historical milieu’ of de invloed die uitgaat van beslissingen die reeds in het verleden genomen werden (en de gevolgen daarvan): “This historical milieu influences both the policy maker and the policy by functioning as the ‘lens’ through which previous events shape and inform the public and policy elite consciousness.” M.a.w. het feit dat Amerika in 1994 zeer terughoudend stond om in te grijpen in Rwanda kan zo volgens hen in belangrijke mate verklaard worden door het debacle met Amerikaanse troepen in Somalië in 1993. De Waal (2007) wijst in dit verband bijvoorbeeld terecht op het Presidential Decision Directive 25 van 31 maart 1994 (één week voor het begin van de genocide in Rwanda!), dewelke de Verenigde Staten expliciet verbiedt troepen uit te sturen naar eender waar en eveneens gebiedt weerstand te bieden tegen interventie door andere landen, behalve in geval van de ‘meest ernstige nationale belangen’ in het gedrang komen. Ook de Amerikaanse publieke opinie stond zeer terughoudend t.a.v. ingrijpen in Rwanda. Echter, naast het ‘historical milieu’ zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen in het besluitvormingsproces.

Naast bepaalde binnenlandse factoren (zoals bijv. de media, publieke opinie, parlementsleden, etc.), spelen zeker ook internationale factoren een rol. In tegenstelling tot wat graag beweerd wordt, zullen de Verenigde Staten hoogstwaarschijnlijk vooralsnog steeds een legale interventie die gesteund wordt door bondgenoten prefereren boven een unilaterale interventie. Dit neemt echter niet weg dat een positieve internationale constellatie slecht één van de vele factoren is die een invloed heeft op het proces dat uiteindelijk zal leiden tot een beleidsbeslissing. Een positieve internationale constellatie is in geen geval een conditio sine qua non voor de Verenigde Staten om over te gaan tot een humanitaire interventie. De belangrijke invloed van internationale factoren schuilt allicht in het feit dat ze een (grote) rem hetzij steun kan betekenen in het kader van een beslissing om al dan niet effectief over te gaan tot een humanitair ingrijpen. Het is net de interactie tussen deze veelheid aan factoren die kan leiden tot verschillende uitkomsten.

Teneinde voorgaande theorie toe te passen, lichten Lyon en Dolan vervolgens het wordingsproces van een aantal humanitaire interventies toe (Operation Provide Comfort in Iraaks Koerdistan in de nasleep van de Golfoorlog; Operatie Sustain Hope en Allied Force in Kosovo eind jaren ’90; en tot slot de case van operatie Unified Assistance in de nasleep van de tsunami in 2004-2005). Vooral deze laatste case is interessant omdat het om een concrete operatie gaat waarin het humanitaire aspect ogenschijnlijk centraal staat.

Toen de tsunami op 26 december 2004 op de kusten van Indonesië, Indië, Sri Lanka en andere landen inbeukte, was het afwachten wat de reactie van de internationale gemeenschap zou zijn. Waar veel mensen zich niet van bewust zijn, is dat de reactie van de Verenigde Staten en de internationale media in eerste instantie redelijk lauw was. Oorspronkelijk beloofde de Amerikaanse regering het relatief kleine bedrag van $ 15 miljoen ter leniging van de grootste humanitaire noden. Over een grootschalige humanitaire operatie was überhaupt geen sprake. Het was net kerst geweest en vele Amerikaanse media en nieuwsagentschappen draaiden bovendien niet op volle kracht. Overigens drong de ware orde van grootte van de ramp allicht ook nog niet echt door bij de verschillende actoren. CNN was de enige zender die 75 reporters naar de getroffen regio’s stuurde, waardoor het zeker in de eerste dagen het verhaal beheerste. Aangezien het gebied dat aanvankelijk door de media gedekt werd relatief beperkt was, maakten vele nieuwsnetwerken dan ook gretig gebruik van de binnenstromende beelden en verslagen van toeristen en burgers ter plaatse. Naarmate de ware omvang van de ramp hierdoor geleidelijk aan in kaart gebracht werd, kwam er ook een proces op gang waarbij haast tegen elkaar op geboden werd om zoveel mogelijk hulp te bieden. Lyon en Dolan (2007, p. 66):

Following the U.S. invasion of Iraq and during a time when the debate over unilateralism and multilateralism were primary issues, the global response quickly became a study in competitive donor response framed within the context of national interests (Sachs 2005). One observer described competitive donations as a ‘coldly calculated competition of mercy’ (Kem 2005).

En inderdaad, pas daags nadat de Ondersecretaris-Generaal voor Humanitaire Zaken van de VN, Jan Egeland de beloofde $ 15 miljoen van de VS omschreef als ‘gierig’, kwamen Bush en de zijnen over de brug met een totaal hulppakket van $ 350 miljoen. Andere regeringen volgden al snel en de één trachtte de ander nog te overtreffen. Wereldwijd werden er plots ook allerhande publieke acties georganiseerd – hoe groter hoe liever – om zo groot mogelijke bedragen in te zamelen ten behoeve van de noodlijdende bevolking. Geen mens die zich de vraag stelde wat er met al die astronomische bedragen moest gebeuren en waar ze concreet in geïnvesteerd moesten worden (cfr. “Mijnheer, u steunt toch ook het goede doel?” in deze blog).

De financiële en militaire steun waarmee de VS plots over de boeg kwam, was echter weloverwogen en geenszins pure liefdadigheid. Verschillende factoren leidden ertoe dat het besluitvormingsproces in de richting van een humanitaire interventie zou evolueren.

Ten eerste was de tsunami ondertussen wereldnieuws geworden. Zeker de aangrijpende home-video’s van Westerse toeristen die toevallig in Thailand op vakantie waren, weekten veel emoties los. Er ging dan ook disproportioneel veel aandacht naar de toeristen die het slachtoffer waren van de tsunami (het zou wel eens familie kunnen zijn!). De lokale bevolking kwam minder in beeld en indien dit al het geval was, ging het vooral om aangrijpende beelden van de vele doden die de tsunami veroorzaakt had (dode Westerlingen in beeld brengen in immers uit den boze). Het Amerikaanse publiek zat bijgevolg dan ook gekluisterd voor het scherm naar de berichtgeving (en allerhande fund-raising shows) i.v.m. de tsunami te kijken. Gelijkaardige taferelen in andere Westerse en niet-Westerse landen. Een humanitair ingrijpen werd dan ook ten zeerste gesteunde door de publieke opinie. Zoals Bernard Kouchner het immers ooit stelde: “Where there is no camera, there is no intervention” (cfr. de aanslepende oorlog in Oost-Congo). Echter, ook de strategische belangen van de VS waren gediend met een ingrijpen in de regio. Een ‘humanitaire’ interventie van die aard weegt immers door in de Public Relations (zeker omdat het om het helpen van islamitische landen gaat). Niet zozeer t.a.v. de eigen bevolking dan, maar vooral t.a.v. de bevolking in islamitische landen. Verscheidene opiniepeilingen wezen er dan ook op dat het aandeel van de bevolking in islamitische landen dat een negatief beeld had van de VS in de maanden na de humanitaire interventie aanzienlijk daalde. Verder is, met name Indonesië dan, een strategische partner voor het behoud van stabiliteit in Zuid-Oost Azië en in de ‘war on terror’. Indonesië is immers één van de grootste islamitische landen in de wereld. Er opereren daarenboven ook verscheidene islamitische terreurbewegingen vanuit Indonesië, zoals bijv. het aan Al-Qaïda gelieerde het Jemaah Islamiyah. Tot slot zijn goede relaties met Indonesië ook puur geostrategisch van groot belang voor de VS. Het gematigde moslimland bezit immers aanzienlijke hoeveelheden natuurlijke rijkdommen (olie en gas) en ligt bovendien op een strategische locatie waardoor vele zeeroutes en communicatielijnen lopen.

Zoals uit al het voorgaande mag blijken is het besluitvormingsproces dat leidt tot een humanitaire interventie verre van een simpele cost-benefit analyse. Verscheidene factoren waarop beleidsmakers weinig tot geen invloed hebben, spelen ook vaak een rol van betekenis. Lyon en Dolan trachtten dit complexe proces dan ook als volgt aanschouwelijk te maken:

Ofschoon de studie van het concept van humanitaire interventie nog in zijn kinderschoenen staat, is de poging van Lyon en Dolan alvast een zeer verdienstelijke poging om verder te gaan dan het vaak gebruikt discours dat enkel de nauwe belangen van de actoren onderzoekt. Personen die beweren dat men het hoe en waarom van een bepaalde interventie door een bepaalde actor volledig kan verklaren door simpelweg de belangen van die actor in kaart te brengen hebben niet ongelijk, maar gaan allicht wat kort door de bocht. De ogenschijnlijk soms grillige keuze van beleidsmakers om soms wel in te grijpen, soms niet is immers het resultaat van een heel proces waarbij verschillende krachten de beleidsmakers in verschillende richtingen duwen dan wel trekken. Het lijkt dan ook aangewezen een groter aantal concrete gevallen te analyseren vanuit deze optiek en zo mogelijk het kader dat hierboven geschetst werd nog verder te verfijnen.

Thomas Bomans

Het Amerikaanse imperium en zijn afhankelijkheid tegenover het Zuiden

In wat volgt zal blijken dat het streven naar imperiumopbouw geen nieuw gegeven is in de Amerikaanse geschiedenis. De Amerikaanse onderzoekster Susanne Soederberg stelt dat onder het mom van het streven naar internationale vrijheid en democratie, de V.S. zich blijft verrijken op de rug van het arme Zuiden. Soederberg doet haar theorie uit de doeken in volgend artikel:
Soederberg, S. (2004). American empire and 'excluded states': the Millennium Challenge Account and the shift to pre-emptive development. Third World Quarterly, 25 (2), 279-302.

De elektronische versie van dit artikel is makkelijk terug te vinden op:
http://tsp.ec.tku.edu.tw/QuickPlace/113922qp/Main.nsf/$defaultview/E67FA4119078AA7B482571B60052E854/$File/Soederberg2004.pdf?OpenElement


Susanne Soederberg is professor in ontwikkelingsstudies aan de Queen's Universiteit in Kingston, USA. Met deze paper vult ze naar eigen zeggen het vacuüm aan wetenschappelijke kritische werken op over het Millennium Challenge Account (MCA). Het MCA is een ontwikkelingsproject dat door George W. Bush in maart 2002 in het leven is geroepen, met als doel de 79 armste landen op deze planeet te helpen. In deze context spreken de Amerikanen graag over 'failed states', die een veilige thuishaven zouden kunnen vormen voor terroristen die de Amerikaanse veiligheid bedreigen. Aan de hulp die arme landen ontvangen via het MCA, zitten wel een hele lijst voorwaarden verbonden - een niet onbesproken probleem binnen onze opleiding 'Conflict and Development, onder andere toen het ging over de Washington Consensus… Deze landen moeten namelijk aan criteria voldoen die bepaald worden door de Bush-regering en die - hoe kan het ook anders - passen binnen de neoliberale agenda van de V.S.. Het MCA is daarmee, volgens Soederberg, een schaamteloze uitwaseming van het Amerikaanse imperialisme: dezelfde egoïstische neoliberale doelstelling, verpakt in een nieuw kleedje, een nieuwe vorm. De weg naar economische groei ligt, volgens het neoliberalisme, in het stimuleren van landen om hun beleid aan te passen in de richting van economische vrijheid. Men kan zich afvragen over welke groei het hier gaat: deze van de arme landen of van de V.S.?
De reden voor de weinig voor handen zijnde kritische literatuur hieromtrent is volgens Soederberg het privatiseren van hulp en het militariseren van ontwikkeling.

Van de vroege jaren '80 tot de late jaren '90 werd ontwikkelingssamenwerking vanuit het Westen sterk bepaald door de Washington Consensus. Deze stelde dat de staatsinvloed zich enkel dient te beperken tot het handhaven van de wet voor bijvoorbeeld eigendomsrechten, en dat voor de rest de markt aan invloed moet winnen via privatisering, liberalisatie en deregulatie. Dit zou de landen in het Zuiden helpen om economische zekerheid en groei te bekomen. Maar Soederberg spreekt de neoliberalen tegen door te zeggen dat hiermee juist onzekerheid wordt bekomen. Want het neoliberaal systeem dat wordt opgedrongen aan het Zuiden, beloont diegenen die kapitaal accumuleren en straft de anderen. In die zin heeft Soederberg het over de zekerheid/onzekerheid paradox: in het streven naar zekerheid via die economische maatregelen, bekomt men juist onzekerheid in het sociale en individuele leven van de mensen in het Zuiden. En ondanks de slechte resultaten in de landen die zich lieten leiden - korte 'ei' of lange 'ij' maakt in dit geval weinig verschil - door het Amerikaanse neoliberalisme - lees imperialisme - en de groeiende ontevredenheid in deze landen, bleef de V.S. die vrije economie pushen.

Als reactie op de nadelige gevolgen van en de protest tegen de voorwaardelijke SAP's van de Washington Consensus ontstond eind de jaren '90 een nieuwe ontwikkelingsstategie: de post-Washington Consensus. Vanuit de Wereldband en het IMF kwam steeds meer aandacht voor armoedevermindering i.p.v. voor infrastructuur en dergelijke. De armen werden voortaan niet meer gezien als volledig passief maar als mogelijke producenten, en de ontvangen staten kregen meer inspraak: 'empowerment' is een goedklinkende term die hierbij graag in de mond werd genomen door Westerse donoren. Toch bleef natuurlijk de vrijemarkteconomie een prioriteit… Zo ziet Soederberg de 'Poverty Reduction Strategy Papers' (PRSPs) van de Wereldbank als een manier om het neoliberaal systeem makkelijker te laten slikken door de ontwikkelingslanden en tegelijk meer slagkracht te geven via de nog steeds sterke voorwaardelijkheid. De arme landen in het Zuiden bleven hierbij dus onderdrukt door het Amerikaanse imperialisme en de spanning van de zekerheid/onzekerheid paradox bleef bestaan.

Door de zojuist vernoemde paradox en door de falende economie van en het groeiende onveiligheidsgevoel in de V.S., waren de inspraakgevende PRSP's geen succes. Vanaf het jaar 2000 ging het namelijk niet meer zo goed met de Amerikaanse economie, die toch als neoliberaal voorbeeld moest dienen voor de Derde Wereld landen. De reden voor dit falen was o.a. het doorprikken van de enorme speculaties die de voorgaande jaren gebeurden op de beurs. In 2002 moest Bush dan ook recordbedragen gaan lenen om het budgettair tekort aan te vullen. De V.S. heeft, gezien deze slechte economische situatie, de Derde Wereld broodnodig. Bush wil de arme landen zo ver krijgen dat hij er goedkoop kan produceren voor eigen rekening, gebruik makende van gedisciplineerde goedkope arbeidskrachten en het ontbreken van taksen zoals milieubelastingen. Deze schandalige praktijk vanuit het Amerikaanse imperium werd ook vermeld in de korte inleiding van deze groepstaak door professor Sami Zemni op Minerva. Bush heeft dus die economische vrijheid in ontwikkelingslanden nodig om zijn imperium in stand te kunnen houden. Door deze excentrieke overlevingsdrang, is de Bush-regering rond de eeuwwisseling steeds meer unilaterale - lees egoïstische - beslissingen inzake ontwikkelingsbeleid gaan nemen. In 2000 beschuldigde de straffe mevrouw Condaleeza Rice, Bush's rechter hand als het gaat over Amerikaanse veiligheid, het afgelopen Clintonbeleid dat volgens haar teveel de eigen nationale belangen had vervangen door humanitaire doeleinden. Verder volgens Rice is wat goed is voor de V.S. ook goed voor de wereld, een toch wel opmerkelijke opvatting die algemeen verspreid lijkt te zijn bij vele burgers en beleidsmensen in de V.S.. Een gevolg is dat wanneer de V.S. op zoek gaat naar legitimiteit voor bepaalde buitenlandse acties, het enkel naar zijn eigen principes teruggrijpt en niet naar internationale instituties, zoals de V.N..

Sinds 9/11 komt het Amerikaanse imperialisme anders tot uiting dan voorheen: meer dan ooit wil de Bushadministratie de Amerikaanse waarden en normen, hoofdzakelijk politieke en economische vrijheid, opleggen aan de wereld, alsof dat de enige juiste zouden zijn. Naast het MCA werden in 2002 nog andere egostimulerende projecten op de wereld losgelaten, zoals het project voor de 'New American Century' en de American National Security Strategy (NSS). De V.S. laat weinig keuze aan de ontwikkelingslanden: ze moeten kiezen vóór of tégen de V.S.. Als ze voor zijn, dan moeten ze zich onderwerpen aan de Amerikaanse waarden en regels, en als ze tegen zijn, dan houdt de V.S. zijn militair apparaat gereed om te vechten binnen het kader van zijn War on Terror. De V.S. duidt falende staten aan als mogelijke veilige thuishavens voor terroristen, die vandaaruit de Amerikaanse veiligheid bedreigen. En marktgeleide globalisatie zou armoede in zulke landen oplossen, en meer Amerikaanse controle zou de terroristen verdrijven. Om deze controle te maximaliseren wil de V.S. liever de IDA-leningen van de Wereldbank omvormen in giften, niet uit liefdadigheid, maar dus om meer grip te krijgen op de prestaties van de arme landen. Vele van de andere G-8 landen, die eveneens grote invloed hebben op het Wereldbankbeleid, onthaalden deze Amerikaanse voorstellen niet bijzonder positief. Dit bewijst nogmaals het unilaterale karakter van het Amerikaans buitenlands beleid.

De aanslagen op 11 september 2001 zijn volgens Soederberg niet de directe oorzaak van de agressieve buitenlandse aanpak, maar dienen ze wel als rechtvaardiging voor de militaire uitbreiding van het Amerikaanse imperium en zijn repressieve aanpak in strategisch belangrijke gebieden in het Zuiden. Voorbeelden van het Amerikaanse 'extremisme' zijn de agressiever wordende FBI en CIA die zonder waarschuwing indringen in de privésfeer van mensen die volgens hen terroristische treksjes zouden hebben. Ook tegenover NGO's wordt een repressieve en meer gecontroleerd beleid gevoerd sinds 9/11: de Bush-regering verdringt NGO's die opkomen voor de rechten van de armen in het Zuiden en die reageren tegen de neoliberale globalisatie. Bovendien deelt Bush steeds vaker contracten uit aan bevriende privébedrijven werkzaam in het Zuiden.

Volgens Soederberg veranderde door de aanslagen vooral de vorm van de humanitaire hulp en niet de inhoud en achterliggende bedoelingen ervan. 9/11 heeft dus wel degelijk een invloed volgens Soederberg, maar ik denk dat ze vooral het punt wil maken dat de V.S., en Bush in het bijzonder, zich niet mogen verschuilen achter 'we moeten ons beschermen tegen die boze terroristen' om meer negatieve invloed uit te kunnen oefenen op arme landen ten voordele van het Amerikaanse imperium.

Zoals zovele wetenschappers bekent Soederberg kleur op politiek vlak: ze blijkt meer voorstander te zijn van Clinton, die meer werkte via multilaterale samenwerkingsverbanden in plaats van unilaterale waar Bush graag gebruik van maakt.

Soederberg valt de stelling van de Bush-regering aan, die zegt dat er een sterke correlatie is tussen economische vrijheid en democratie. Volgens haar zijn er voorbeelden genoeg in de geschiedenis die dit tegenspreken: zoals het authoritaire en tegelijkertijd neoliberale Chili ten tijde van Pinochet, en de O-Aziatisch ontwikkelingslanden die zonder het neoliberale systeem toch heel goede resultaten boekten.

Net als ten tijde van de Koude Oorlog creëert de V.S. een onmenselijke vijand, er wordt gesproken over een democratische 'wij' en een terroristische 'zij'. De ander wordt gezien als passief die niet bereid is om de neoliberale modernisatie aan te nemen en daarom blijven 'ze' een bedreiging voor de V.S. en moet er worden ingegrepen. In de V.S. worden uitspraken en teksten afkomstig van mensen in falende staten gezien als nonsens en niet legitiem.

Volgens Soederberg manipuleert Bush de methoden voorgeschreven om de Milleniumdoelstellingen te halen, om op die manier het Amerikaanse imperium te dienen. Niet het verspreiden van democratie en vrijheid zijn de echte doelstellingen van Bush, maar wel de positie van V.S. als economische en militaire wereldleider behouden.
auteur: Chris Claes

Changer le monde, c'est possible!

Dit is de ambitieuze titel van een artikel van de hand van Riccardo Petrella, gepubliceerd door le Monde Diplomatique van augustus 2005, waarvan de elektronische versie terug te vinden is op http://www.monde-diplomatique.fr/2005/08/PETRELLA/12434.

In tegenstelling tot Jean Bricmont die, op 12 december te Gent, pleitte tegen interventies en een pessimistischer beeld schiep over ontwikkelingssamenwerking, laat Riccardo Petrella een meer optimistische en meer geëngageerde wind waaien in het debat rond humanitaire ingrepen. Er zou wel degelijk iets kunnen worden gedaan aan de armoede en het geweld in deze wereld: de weg lijkt er te zijn, maar enkel de wil ontbreekt tot nu toe. De sleutel tot een betere wereld, ligt volgens Petrella bij de machtige mensen op deze aardbol. Eens zij de politieke wil demonstreren om daadwerkelijk iets te doen tegen armoede en geweld, kunnen de Milleniumdoelstellingen zonder probleem worden behaald.

Petrella schreef dit artikel naar aanleiding van een samenkomst in juli 2005 van de leiders van de acht machtigste landen, die gepaard ging met tevergeefse manifestaties tegen armoede in de wereld.

In ieder geval ontbreekt het, volgens Petrella, de Westerse beleidsmensen niet aan de nodige goede voornemens, hoe luidt dat spreekwoord over goede voornemens ook al weer…? Zo werd in 1974 aangekondigd dat er in 2000 geen armoede meer zou bestaan op deze wereld. Daar moest de humanitaire hulp, zo groot als 0,7% van het BNP van deze rijke landen, voor zorgen. Dit enthousiasme groeide sterk bij de val van Rusland, dé vijand van het Westen en, volgens datzelfde Westen, ook van de wereldvrede. Nooit zou er nog geld verspild moeten worden aan het onderhouden van legers, voortaan zou het kunnen worden geïnvesteerd in het een beter leven geven aan arme mensen.

Maar ondertussen weet iedereen dat deze optimistische voornemens totaal niet in daden zijn omgezet. Sterker nog, de situatie is zelfs verslecht ondertussen: bijna de helft van de 6 miljard mensen op deze planeet leeft in armoede. Maar dus waren het volgens Petrella niet de doelstellingen die onhaalbaar hoog laten. Nee, het zijn de Westerse machthebbers én de elites in arme landen die hun woord hebben gebroken. Meer nog, door hun beleid dat enkel gericht is op geldbejag en macht hebben ze oorzaken van armoede in de hand gewerkt. Belangrijk is dat Petrella ook de elite in arme landen met de vinger wijst. Want George W. Bush is niet de enige egoïst op deze wereld, denken we maar aan de desastreuze gevolgen van het patrimonialistische bewind van Mobutu in Congo.
De armen zijn niet enkel arm, ook van de vredesbeloftes kwam er niets in huis. Vooral in het Midden-Oosten en op vele plaatsen in Afrika zijn er oorlogen aan de gang. Bovendien raakt sinds 9/11 de wereld opnieuw verdeeld tussen twee machten, namelijk het Westen en 'het terrorisme' in al zijn verschijningsvormen. Zolang er niet wordt afgestapt van het idee dat er door oorlog te voeren vrede kan worden bekomen, zal er nooit vrede zijn.

In het kader van de globalisatie is het volgens Petrella meer en meer ieder voor zich. De dominanten op deze wereld geven het signaal aan de gedomineerde armen dat het hun lot is om arm te zijn. Het 'ons'-gevoel maakt steeds vaker plaats voor het 'ik'-gevoel, en dit in competitie met de ander voor essentiële goederen en diensten. Desalniettemin zijn zo goed als alle regeringen, religieuze gemeenschappen, NGO's, enzovoort, akkoord gegaan met de Milleniumdoelstelling om tegen 2015 de extreme armoede te halveren. Petrella vindt dit niet kunnen, volgens hem is dit helemaal niet ambitieus en gaat het voorbij aan de rechten en de waardigheid van de 2,8 miljard armen. De wereldleiders verzaken volgens hem aan hun politieke en ethische verantwoordelijkheid.

Petrella haalt zwaar uit naar Bush zijn War on Terror. Via die oorlog proberen vrije en democratische gemeenschappen hun cultuur van overvloed en overdadige consumptie te beschermen tegen een terroristische wereld. De woorden vrije, democratische, en terroristische, plaatst Petrella tussen aanhalingstekens, waarmee hij wil zeggen sterk te twijfelen of bijvoorbeeld de VS wel zo vrij en democratisch is en of de wereld er wel zo erg aan toe is dat er overal terroristen rondlopen. Petrella pleit voor andere manieren dan oorlog voeren om tot oplossingen te komen in deze context.

Petrella maakt verder brandhout van de Amerikaanse gedachte dat hun symbolen de absoluut juiste zijn en door de hele wereld moeten worden overgenomen. De "vrijheid" van handel en consumptie, binnen het kader van strenge regels van o.a. de Wereldbank en het IMF, is volgens het Westen een must voor iedereen en diegenen die weigeren zich hieraan over te geven, moeten worden bevochten. Petrella spreekt in dit betoog trouwens nooit over Bush of de VS, hij heeft het enkel over het Westen, alsof hij de vijand niet rechtstreeks wil aanvallen, hij is dan ook een regelrechte pacifist... Aan de andere kant kunnen we ons in Europa de vraag stellen of we zelf niet al te veel boter op het hoofd hebben en voorbij gaan onze verantwoordelijkheid in deze ongelijke wereld.

In wat vooraf ging heeft Petrella zijn punt gemaakt waar hij tegen is. Maar hij heeft ook een duidelijk idee waar hij voor de volle honderd procent achter staat. Op het eerste zich klinkt zijn idee wat overdreven ideologisch en bijna naïef, maar waarschijnlijk zullen we uiteindelijk toch die weg moeten opgaan als we de armoede en het geweld willen terugdringen. Petrello pleit namelijk voor het illegaal verklaren van armoede. Hij maakt een vergelijking met de slavernij, die net als de armoede vandaag, eeuwenlang werd gezien als onvermijdelijk, maar ondertussen officieel bij wet illegaal verklaard is. Voor de E.U. zou dit bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld de strategie "van Lissabon", waarin de ambitie wordt geuit om van de Europese economie tegen de 2010 de meest competitieve te maken van de wereld, moét worden vervangen door maatregelen die samenwerking in de hand werken en de armoede in de wereld doen verminderen. Het is niet nodig om een volgende intergouvernementele conferentie over armoede af te wachten. Er kunnen nu al op lokaal vlak initiatieven worden genomen om in te gaan tegen de liberalisatie en privatisering, tegen bijvoorbeeld genetisch gemodificeerde gewassen, en voor het ter beschikking stellen van drinkbaar water voor alle mensen als een universeel mensenrecht.

Wat betreft het bereiken van vrede en het voorkomen van verdere oorlogen, pleit Petrella ervoor dat alle hulpbronnen zoals lucht, water, energie, bos, kennis, biodiversiteit, gezondheid, onderwijs, financiële stabiliteit, enzovoort, beschikbaar moeten zijn voor alle mensen op deze wereld. Om dit te verwezenlijken stelt bij voor om een globaal politiek apparaat op te richten dat zich bezighoudt met mensen in plaats van met naties. Zo stelt hij voor om de Verenigde Naties om te vormen tot 'mondiale organisatie voor de mensheid'. Het is tijd om de alleenheerschappij en het imperialisme voorgoed voorwel te zeggen en te bouwen aan een samenleving met een sociaal contract dat door iedereen ondersteund wordt op basis van waardigheid, recht, vrijheid en vrede.

Dit betoog van Petrella is waarschijnlijk leuk om te lezen voor iedereen die menslievende gevoelens koestert, het geeft een beetje hoop, en 'hoop doet leven' wordt gezegd. Mochten alle mensen op deze wereld zelfs maar een beetje zijn mening delen, waren de problemen van armoede en geweld onmiddellijk vanzelf opgelost. En daar ligt volgens mij net het probleem: de wereld bestaat niet enkel uit pacifisten, maar ook uit ruziemakers, egoïsten en materialisten, kortom 'mensen' als George W. Bush. Wel deel ik zijn mening dat om armoede uit te roeien er een soort internationaal platform en wettelijk kader zal moeten worden gecreëerd zodat geen enkele overheid of organisatie zich nog kan verschuilen achter uitvluchten om een beleid te voeren dat werkelijk een positief verschil maakt voor de armen en niet enkel voor de rijken.
auteur: Chris Claes

Het buitenlandse beleid van de V.S. en zijn imperialistische trekjes

Twee onderstaande filmfragmenten suggereren dat het buitenlandse beleid van de V.S. eerder geïnspireerd is op egoïstische en imperialistische motieven dan op menslievende bedoelingen.



In dit filmpje uit de republikein Ron Paul zijn ongenoegen over de buitenlandse tactieken van George W. Bush. Vooreerst komt in zijn toespraak duidelijk een partijpolitiek spelletje naar voren. Zo beschuldigt hij de democraten ervan Bush in 2003 onvoldoende te hebben tegengehouden om binnen te vallen in Irak. Maar daarnaast is dit fragment bijzonder interessant in het kader van de relatie tussen imperialisme en humanitarisme. Hier gaat het over de zogenaamd humanitaire ingreep om de Irakezen te verlossen van de dictator Saddam Hussein, een militaire operatie die volgens Ron Paul enkel dient ter uitbreiding van het Amerikaanse imperialisme. Ron Paul is tegen de bezetting van Irak door Amerikaanse soldaten, waarbij volgens hem al teveel slachtoffers zijn gevallen, zowel bij de Irakezen als bij de Amerikanen. Hij beschrijft de invasie in Irak als imperiumopbouw en kolonialisme. Volgens hem waren ook de interventies in Kosovo en Somalië een aantal jaren terug illegaal. Terrorisme is een tactiek volgens hem, je kunt geen oorlog voeren tegen een tactiek. Daarom is het principe van de War on Terror volledig onzinnig. De Irakezen en Saddam Hussein hadden niets te maken met terroristische aanslagen, ook niet met die van 9/11. Volgens hem past de oorlog in Irak niet binnen het streven naar vrijheid zoals Bush beweert, maar is het de zoveelste keer in de geschiedenis dat het Amerikaanse beleid wordt gevoerd vanuit een neoconservatief imperiumradicalisme. De werkelijke drijfveren van de Bush-regering zijn volgens hem: de lobby van de militaire industrie, misplaatste zogenaamde internationale goede bedoelingen, de strijd om natuurlijke rijkdommen, en blinde loyaliteit tegenover verschillende overheden in het Midden-Oosten. Volgens Ron Paul bedriegt Bush de Amerikaanse bevolking met valse redenen voor de invasie in Irak. Zo heeft hij het over het verdedigen van de nationale veiligheid, VN resoluties die moesten worden afgedwongen (iedereen herinnert zich wellicht dat verbod op massavernietigingswapens dat Irak zou hebben geschonden, maar achteraf bleek dat de controleurs niets hadden kunnen vinden dat in die richting wees…), het verwijderen van een dictator, het installeren van een democratie, en het beschermen van de olie voor Amerika. Bush stelt: 'Als we nu vertrekken zal Irak vervallen tot een puinhoop.' Hierop antwoordt Ron Paul snedig met de retorische vraag: 'En als we blijven dan is het uitgesloten dat het een puinhoop wordt?'.

Bij het filmpje werd op 29 december 2007 het volgende commentaar geschreven: 'this guy has balls, too bad he won't win the election because he's too truthful', gespierde taal van een zekere Mohammed - what's in a name?

Nog een kleine bedenking bij de tekst: eerst vermeldt Ron Paul de strijd om natuurlijke rijkdommen als één van de werkelijke redenen voor de invasie in Irak, terwijl hij later zegt dat het beschermen van de Amerikaanse olie een drogreden zou zijn om de Amerikaanse bevolking te beliegen. Dit lijkt wat tegenstrijdig? Misschien kan dit eventueel een discussie op gang brengen? Want de strijd om natuurlijke rijkdommen zal zeker in de toekomst aan belang winnen in het kader van conflicten. Gezien steeds meer mensen steeds minder natuurlijke rijkdommen ter beschikking hebben en zullen hebben: de stijgende olieprijzen zijn niet enkel een conjunctuurfenomeen…


In het volgende filmpje spreken de cijfers voor zich: Israël krijgt een duidelijke voorkeursbehandeling van de V.S..



Hier wordt gesteld dat Israël een derde van alle hulp toekomt die de V.S. jaarlijks in totaal uitdeelt in de wereld. Volgens een wetenschappelijke vriend van de ons ondertussen welgekende Jean Bricmont, Noam Chomski, betaalt de Amerikaanse belastingsbetaler al de militaire acties die Israël uitvoert in de bezette gebieden. Jean Bricmont zelf zei tijdens zijn voordracht binnen de lessenreeks, dat Israël een atoombom heeft en dat Iran er ook beter een zou maken, waarmee hij bedoelt dat de machtsverhoudingen in de regio volledig scheef zijn getrokken, door de steun van V.S.. Dit filmpje toont duidelijk aan dat er van oprecht humanitaire hulp vanuit de V.S. weinig sprake kan zijn, de hulp past vooral binnen de eigen strategische plannen van het Amerikaanse imperium en komt toe aan bevriende buitenlandse machthebbers die dat beleid ondersteunen.
auteur: Chris Claes

zaterdag 29 december 2007

No such thing as humanitarian intervention: why we need to rethink how to realize the ‘Responsibility to Protect’ in wartime.

Bespreking van het artikel “No such thing as humanitarian intervention: why we need to rethink how to realize the ‘Responsibility to Protect’ in wartime” van Alex de Waal. Het artikel werd op 21 maart 2007 gepubliceerd in de Harvard International Review en is te raadplegen op http://www.globalpolicy.org/empire/humanint/2007/0321nosuchthing.htm. Op de website van Global Policy Forum is verder ook nog een mooi gamma aan documenten, speeches en artikels gerelateerd aan het overkoepelend thema van deze blog - humanitaire interventie - terug te vinden.
De auteur van dit artikel,
Alex de Waal, is in zijn hoedanigheid als onderzoeker, schrijver en activist m.b.t. Afrikaanse zaken, goed vertrouwd met de problematiek van humanitaire interventie, in het bijzonder in de Afrikaanse context. In 1992 nam hij ontslag bij Human Rights Watch toen deze mensenrechtenorganisatie openlijk de interventie van de Amerikaanse overheid in Somalië steunde. Momenteel is hij verbonden aan de universiteit van Harvard in het kader van het ‘Global Equity Initiative’. Hij is daarnaast ook directeur van de ‘Social Science Research Council program on AIDS and social transformation’. Tot slot is hij ook nog directeur van ‘Justice Africa’ in Londen.
In eerste instantie tracht Alex de Waal in hoger vermeld artikel het concept van humanitaire interventie - en zijn jongste broertje, het concept van ‘responsibility to protect’ (R2P) - te kaderen binnen het internationale recht en in verband te brengen met het gangbare ethische principe van de zogenaamde ‘just war’ of ‘rechtvaardige oorlog’.
Vervolgens zal hij aan de hand van concrete praktijkvoorbeelden het al dan niet succes van humanitaire interventie en de problemen die daarbij komen kijken toelichten. Tot slot zal de Waal besluiten dat men humanitaire militaire interventie niet mag verwarren met andere gerelateerde begrippen en moet het steeds duidelijk zijn dat pleiten voor een humanitaire militaire interventie, hoe men het ook draait of keert, in feite steeds neerkomt op een roep om een – soms weliswaar ‘rechtvaardige’ – oorlog.

Net zoals Gerrit in zijn bijdrage “Mijnheer, u steunt toch ook het goede doel?” terecht stelt, worden bepaalde begrippen maar al te vaak ge/misbruikt omwille van hun subjectieve (positieve) connotatie zonder dat evenwel wordt aangegeven welke concrete invulling men eraan geeft. In dezelfde lijn vraagt de Waal zich af waarom het concept van ‘humanitaire interventie’ slechts in beperkte mate kritisch benaderd en bestudeerd wordt:

(…) perhaps because of the implication that ‘humanitarian’ actions are above criticism, and because the reality of war is clouded by the euphemism ‘intervention’, there has been too little comparative and historical analysis of the topic. Still less have recent humanitarian interventions been studied as instances of aggressive war - albeit arguably “just war”.

Er dient inderdaad te worden vastgesteld dat interventie omwille van humanitaire of daaraan gerelateerde redenen ('filantropisch imperialisme') zeker niet enkel van deze tijd is. In de loop van de voorbije eeuwen werd reeds lustig aan gebieds- en/of machtsuitbreiding gedaan onder het mom van het welzijn of het ‘goed’ van de andere(n). Zo drukten de kolonisatoren van de 19e eeuw er bijv. maar al te graag op dat zij hun macht in Afrika enkel wilden aanwenden teneinde ontwikkeling te brengen bij de 'achtergestelde lokale bevolking'. Of waarom zouden de interventies die gebeurden teneinde de bedreigde christelijke minderheden in het Ottomaanse rijk de redden, niet onder de noemer ‘humanitaire interventie’ kunnen vallen? Tal van andere recente en minder recente voorbeelden kunnen aangehaald worden om aan te tonen dat de retoriek van het humanitaire feitelijk niets nieuws onder de zon is.

Ondanks het feit dat ‘humanitaire interventies’ ook in de 20ste eeuw op regelmatige basis plaatsvonden (bijv. interventie van India in Oost-Pakistan, van Vietnam in Cambodja, van Tanzania in Oeganda, enz.), is het merkwaardig te noemen dat er zelfs naar het alomtegenwoordige principe van peacekeeping niet als dusdanig verwezen wordt in het Handvest van de Verenigde Naties. Deze vorm van interventie – waarbij een neutrale gewapende macht (“vredesmacht” in het humanitaire jargon) op uitnodiging van strijdende partijen dient toe te zien op een overeengekomen bestand – lijkt immers per definitie humanitair van aard te zijn (i.e. het bewaren van vrede). Zelfs toen het aantal VN peacekeeping-missie’s in de jaren ’90 een explosieve toename kende, was de organisatie van de missie’s – bij gebrek aan wettelijk kader – in vele gevallen nog steeds ‘trial and error’. Daarenboven groeide er – de vele mislukkingen van ‘peacekeeping’ ten spijt – uit het idee van peacekeeping geleidelijk aan ook het concept van ‘peace-enforcement’. Vooral het grote publiek was het idee genegen om ‘vredestroepen’ het slagveld op te sturen en actief te laten ingrijpen teneinde vrede aan de strijdende partijen op te leggen en fysieke bescherming te bieden aan de getroffen burgerbevolking.

Dit was echter niet de eerste keer dat het principe van interventie zo expliciet werd geformuleerd. Meestal wordt Bernard Kouchner, de huidige minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, gezien als de geestelijke vader van ‘le droit (devoir) d’ingérence’ of het recht (of zelfs de plicht) tot interventie of ingrijpen. Kouchner richtte dan ook ‘Artsen Zonder Grenzen’ op en dit in het bijzonder uit onvrede met de principes van neutraliteit en discretie volgens dewelke het Rode Kruis (waarvoor hij tijdens de oorlog in Biafra werkte) te werk gaat. Hij is er dan ook vurig van overtuigd dat het in eerste instantie de plicht is van elke hulporganisatie om iedere humanitaire nood – ongeacht de kritiek of de nationale soevereiniteit van een regime – te lenigen.

In het verlengde van dit alles wordt momenteel binnen de internationale gemeenschap en de Verenigde Naties druk gedebatteerd over de nieuwste creatie binnen de familie van de humanitaire interventies. Met het zogenaamde principe van ‘Responsibility to Protect’ (R2P) (cfr. infra) lijkt een nieuw hoofdstuk geschreven te worden en is het moment aangebroken om de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om van een rechtmatig humanitaire interventie te kunnen spreken, vast te leggen en te codificeren. In het debat komen enerzijds uitgebreid de plichten van een soevereine staat m.b.t. tot de bescherming van de rechten van zijn onderdanen aan bod en – in geval een staat deze rechten niet kan of wil beschermen – anderzijds de houding dewelke de internationale gemeenschap dient aan te nemen. Meer in het bijzonder staat de vraag centraal welke de al dan niet interveniërende rol van de internationale gemeenschap kan/moet zijn in het geval bepaalde staten hun ‘verantwoordelijkheid om te beschermen’ niet kunnen/willen waarmaken (het mag alvast wel duidelijk zijn dat dit dan gaat over interventie in kleinere landen; er is geen twijfel mogelijk dat interventie in Tsjetsjenië, Tibet of andere conflicten waarbij grootmachten betrokken zijn, uitgesloten is). De Waal wijst in dit verband evenwel terecht op het feit dat de ware aard van een effectieve (militaire) humanitaire interventie (in relatie tot bijv. een klassieke peacekeeping operatie) niet uit het oog verloren mag worden:

There is no such thing as humanitarian military intervention distinct from war or counterinsurgency. Intervention and occupation should not be confused with classic peacekeeping, which is difficult enough even with a ceasefire agreement and the consent of the parties. If we want an intervention to overthrow a tyranny, protect citizens from their own government, or deliver humanitarian aid during an ongoing conflict, we should be honest with ourselves - we are arguing for a just war. And if we wish to make this case, let us be clear that the war is political (and must be very smartly political to succeed); that military logic will dictate what happens (including probable escalation and various unpredictable factors); and that it will entail bloodshed including the killing of innocent people.

Hoewel R2P op het eerste zicht dus – net zoals de term ‘humanitaire interventie’ – een concept lijkt te zijn waar niemand eigenlijk iets op tegen kan hebben, staat of valt alles wederom met de concrete invulling ervan. Paul de Rooij wijst er dan ook terecht op dat het verbazend en zelfs zorgwekkend is dat vele mensenrechtenorganisaties, anti-oorlogsgroeperingen, intellectuelen en andere groepen die traditioneel als links bestempeld worden, het discours van interventie om humanitaire redenen zonder enige noemenswaardige kritiek hebben overgenomen (cfr. o.a. het Euston-manifesto van een groep vnl. linkse Britse politici dat ronduit pro humanitaire interventie is). Het mag immers duidelijk zijn dat, los van het humanitaire discours, de scheidingslijnlijn tussen een humanitaire interventie en een louter militaire interventie zeker niet in alle gevallen duidelijk te trekken is. In vele gevallen zijn de drijfveren om tot interventie over te gaan op zijn minst van gemengde aard (en dus niet louter humanitair), in nog andere gevallen spelen er in de besluitvorming zelfs ronduit verborgen motieven (of een verborgen agenda) mee (zie daaromtrent bijv. ook andere bijdragen in deze blog).

In zijn artikel haalt de Waal een heel aantal voorbeelden uit de jaren ’90 aan die de moeilijkheden en problemen in de praktijk van de humanitaire interventie kunnen illustreren. Aangezien zulke voorbeelden in het kader van deze blog meermaals ter sprake kwamen/komen, zal ik in het kader van deze bijdrage niet uitgebreid op ingaan, maar ze toch even kort aanraken:

  1. De organisatie van een ‘safe-haven’ in Iraaks Koerdistan na het einde van de eerste golfoorlog: hoewel deze operatie enerzijds humanitair van aard was – de operatie beschermde effectief de Koerden tegen aanvallen en gaf hen bovendien enige politieke ruimte –, mag anderzijds het belang van bepaalde betrokken partijen ook niet uit het oog verloren worden. De interventie voorkwam dat Turkije (een NAVO-lidstaat) honderdduizenden Koerdische vluchtelingen diende op te vangen. Ook mag het zeer duidelijk zijn dat deze interventie volledig in het kader van de militaire en politieke campagne van de VS tegen het regime van Sadam Hoessein gezien moet worden.
  2. Operatie ‘Restore Hope’ in Somalië: aanvankelijk werd deze operatie (met VN goedkeuring) opgezet vanuit een strikt humanitair oogpunt. De dunne scheidingslijn tussen een humanitaire interventie en een militaire interventie zou echter snel blijken toen een aantal Black Hawk helikopters van het Amerikaanse leger werden neergeschoten. Snel na deze gebeurtenissen werd de beslissing genomen over te gaan tot een grootschalige militair ingrijpen (in VN kader). Op het moment dat deze beslissing genomen werd, kwam er echter eveneens een eind aan het humanitaire karakter van de interventie.
  3. Het fiasco in het kader van de Rwandese genocide in 1994: dit geval is volgens de Waal complexer dan de voorgaande gevallen. Hoewel de VN commandant Dallaire er in Kigali in slaagde een paar duizend Tutsi’s te redden van een gewisse dood, had hij met het juiste mandaat en meer troepen misschien veel meer kunnen bereiken. Echter, de roep van velen om te interveniëren om zowel de slachtingen als de oorlog te stoppen, zou volgens de Waal – indien zulk een grootschalige interventie effectief plaatsgevonden zou hebben – misschien wel eens een pervers contraproductief effect gehad kunnen hebben. Immers, net het snelle oprukken van de ‘rebellen’ van het ‘Rwandese Patriottische Front’ leidde ertoe dat de massamoorden geleidelijk aan verminderden en stopten. De goedkeuring van een VN resolutie die tot een staakt-het-vuren zou oproepen zou, net door het afremmen van deze opmars, het perverse effect kunnen hebben dat het de massamoorden ongewild zou verlengen.
  4. Operatie ‘Turquoise’ van Frankrijk gedurende de laatste dagen van de genocide in Rwanda: Frankrijk bekwam een VN resolutie die een zogenaamde humanitaire operatie in West-Rwanda goedkeurde. Echter, de ware aard van de operatie was relatief doorzichtig; i.p.v. humanitair van aard was de operatie een ultieme politieke daad van Frankrijk om middels deze resolutie een stuk grondgebied te vrijwaren voor het genocidale regime dat ondertussen in volledig diskrediet geraakt was in de internationale gemeenschap (cfr. het ingrijpen van Frankrijk in Oost-Congo en de rol van Frankrijk in het uitbreken van de oorlog in Oost-Congo).
  5. De oorlog in Bosnië en later in Kosovo: oorspronkelijk besloot de NAVO in te grijpen zonder VN goedkeuring (later zou deze evenwel in min of meerdere mate volgen). In beide gevallen was het immers snel duidelijk dat de politieke belangen (nabijheid van het conflict, veiligheid, etc.) de wettelijke obstakels ver achter zich zouden laten. Als het er op aankomt primeert de politiek dus nog steeds overduidelijk op de internationale wetgeving. Ondanks humanitaire debacles als dat van Srebrenica, stelt de Waal dat operaties als die in Bosnië en Kosovo als voorbeeld genomen kunnen worden van interventies met een ‘meer positieve uitkomst’ (want de oorlog kwam in beide gevallen tot een einde). Zoals de Waal citeert was de uiteindelijke uitkomst volgens de Bosnische president Izetbegovic niet rechtvaardig, maar in ieder geval “(…) more just than continuing the war”. De Waal gaat verder: “The bombing was, in short, an act of war (politics by other means) that succeeded in bringing about a better (or at least less bad) state of affairs.”

Uit mijn eerdere bijdrage m.b.t. het conflict in Darfoer mag reeds duidelijk blijken dat het conflict daar allesbehalve een eenvoudige humanitaire kwestie is. Het is juister te stellen dat hoewel ook hier humanitaire bekommernissen meespelen, andere belangen (zoals oliebelangen) evenzeer in overweging genomen dienen te worden. Het voorgaande indachtig, wil ik daarom deze bijdrage afsluiten met een aantal opmerkingen/ bedenkingen omtrent het hele debat dat vooraf ging aan de beslissing om een hybride VN- AU troepenmacht naar Darfoer te sturen. Niettegenstaande deze interventie allicht de vuurdoop van het R2P concept zal worden, valt op hoezeer enerzijds het debat toegespitst werd op de concrete invulling van de missie (aantallen, mandaat, welke landen, etc.) en hoe anderzijds het politiek kader (van onderhandelingen) in het hele debat min of meer op de achtergrond raakte. Zoals de Waal terecht stelt zou het merendeel van de inspanningen immers naar dit aspect van de missie moeten gaan: “ Effective peace support is nine parts political work and community relations to one part force or the threat of force, but the Darfur debate has focused on force alone and not the politics of stability”. Het is dan ook maar zeer de vraag in hoeverre UNAMID perspectieven biedt om tot een alomvattende oplossing van het conflict in Darfoer te komen. Los van het voorgaande kan men zich bovendien ook nog de vraag stellen of de kleine 20.000 manschappen (volgens VN resolutie 1796 bedraagt de maximale sterkte van UNAMID wat betreft militair personeel 19.555 manschappen), ondanks hun relatief stevige mandaat, effectief in staat zullen zijn de bevolking tegen aanvallen te beschermen in een gebied ongeveer zo groot als Frankrijk (nvdr op 30 november 2007 zijn er welgeteld 229 geüniformeerden effectief op de grond in Darfoer (en onder UNAMID bevel): 227 politieofficieren en 2 militairen. Op 31 december 2007 wordt het commando van de Afrikaanse Unie (AMIS telt ca. 7.000 militairen en 1.200 politieagenten) ook overgedragen aan UNAMID). Het merendeel van de effectieve militairen zal bovendien – ten gevolge een compromis dat de hybride macht meer aanvaardbaar maakte voor de regering in Khartoem – vnl. uit Afrikaanse landen afkomstig zijn. Zullen Westerse landen in opvolging van hun stevige retoriek ook effectief bereid zijn de slecht uitgeruste Afrikaanse troepen logistiek en technisch te ondersteunen? Of is de kous wat hen betreft af? De publieke opinie kreeg immers de humanitaire interventie waarnaar het verlangde. We kunnen ons dan ook volledig vinden in het besluit van de Waal dat – zeker wanneer het aangelegenheden als oorlog en vrede betreft – op zijn minst voorzichtigheid en terughoudendheid geboden is:

Let us be very wary of developing any doctrine for humanitarian intervention. Any principle of intervention can readily be abused - as by the French in central Africa - or become a charter for imperial occupation. There may be cases in which imperial rule is the lesser of two evils, perhaps to end genocide (a current preoccupation) or to end slavery (a late 19th century one), but philanthropic imperialism is imperial nonetheless. As Harcourt noted, ethics can sometimes override law, and invasion, like revolution, can sometimes bring about a better state of affairs. But chasing the chimera of humanitarian intervention distracts us and impedes the search for real solutions to crises such as Darfur.

Thomas Bomans